We hebben zin om dit weekend, ergens in 1978, naar Zoutkamp te roeien: Hugo van Assen, Hans Offermans, Frouke Roukema, Jan Jaap van Sluijs, een Koen van wie ik de achternaam vergeten ben, hond Rotje, Jan de Weerd en zus Annie. We kiezen twee skiffs en een vierpersoonswherry met stuur, omdat Annie niet kan roeien. Vrijdagavond stouwen we de wherry vol met persoonlijke spullen, waaronder een vierpersoonstent. Het is de bedoeling dat we morgen in alle vroegte vertrekken, maar we drinken nog wat in de Sapjeskamer en besluiten dat we ’s avonds ook wel weg kunnen gaan.
Het is een donkere nacht. We binden een zaklantaarn aan de punt van de wherry en gaan met drie boten door de sluis. Spannend om in het donker op het Van Starkenborgkanaal te roeien. De lichtjes langs het kanaal weerspiegelen in het water, verder is er weinig te zien. We zijn al een eind op weg, als we een zacht kabbelend geluid horen. We kijken achterom en zien een hoge zwarte muur recht op ons afkomen. Iemand roept “springen” en een ongeladen binnenschip dendert zacht stampend voorbij.
25 jaar later vertelt Hugo daarover: “Ik zat op boeg, zag de wand recht op me afkomen en sprong naar links. Ik kon me nog net aan een dukdalf vastklampen, toen het schip rakelings voorbij voer. Daarna was het stil… Ik dacht echt dat ik de enige was die het avontuur had overleefd.”
Dat is echter niet zo. De rest van de groep drijft rechts in het kanaal. Ook de wherry is na de aanvaring naar rechts afgedreven. De riemen dwars op de romp, zonder om te slaan. Druipnat kruipen we langs de oever omhoog. We trekken de boten op de kant en halen de spullen eruit. We zijn in de buurt van de eerste brug en slaan onze tent op met toestemming van de brugwachter. Gauw droge kleren aan. In het ‘Pipohuisje’ van de brugwachter mogen we ons opwarmen. Natuurlijk gaat de Beerenburg rond. Terug in de tent vallen we als een blok in slaap.
Op een miezerige zaterdagmorgen pakken we de wherry weer in. We roeien de hele dag op het Reitdiep. Er komt geen eind aan en alles wordt klam, maar zolang we in beweging blijven, is er niets aan de hand. Het begint te waaien, het Reitdiep wordt breed en de golven knobbelig. Halverwege de middag bereiken we moe en voldaan de jachthaven van Zoutkamp. We mogen de tent opslaan op het grasveldje en we trekken de boten op de kant. We gaan het dorp in om wat te eten. Wat smaakt een patatje dan goed!
Op de terugweg regelt iemand Beerenburg om bij de tent nog wat na te borrelen. Misschien wat te veel, want daarna gaat het heel snel mis met ons. Tenslotte ligt er één in de sloot, een ander huilt omdat ‘ie in z’n lip is gebeten en weer anderen liggen breeduit in de tent te ronken. Jan Jaap en ik trekken aan armen en benen, tot iedereen weer in de tent ligt. Eenmaal daar voel ik hoe warme kots langzaam mijn broekspijp doordrenkt. Hond Rotje kijkt me hulpeloos aan. Ook zij heeft de volle laag gekregen. Wat een zootje!
Zondag druipen we af met de bus richting Groningen. Volgende week halen we de boten wel op met een trailer. We hebben het helemaal gehad met Zoutkamp en het duurt nog jaren voor ik dit verhaal thuis durf te vertellen.
-Frouke Roukema
Ook zo nieuwsgierig geworden naar meer verhalen en anekdotes? Bestel dan nu het lustrumboek op de inschrijflijst!