HOOFDSTUK 5: Van Spôadagen en Pôaldagen

-Gyas bouwt botenhuizen-

Een wensdroom is in vervulling gegaan. "Hopelijk het volgende lustrum in een nieuw botenhuis. Dat zou nog eens een verandering zijn." Deze laatste woorden in het lustrumboek vijf jaar geleden waren nog maar net geschreven of de vlammen sloegen uit het schamele dak boven Gyas' hoofd.

De nacht, die 1984 afsloot en daarmee het kalenderjaar waarin Gyas groot feest vierde, bracht Gyas in de ban van nieuwbouw zoals zij die slechts in haar prille jeugd had gekend.

Gyas stapte wel heel bruusk over van de opstandige puber naar de zoekende adolescent. Het tijdperk dat met het vijfde lustrum wordt afgesloten zal in vele opzichten gezien worden als de opbouw van een vereniging naar volwassenheid. Het quinquennium van de wederopbouw en de herrijzing uit de as.

Sinds de winter van 1964 heeft er een botenloodsje gestaan aan het kommetje, waar ontzettend veel is gebeurd. Het loodsje veranderde in de jaren mee met zijn gebruikers. Er werd aangebouwd, uitgebouwd en bijgebouwd. Elke periode heeft zijn stempel gezet op de uiterlijke verschijningsvorm van de thuisbasis van de Gyasvloot. Oudejaarsnacht 1984 betekende het einde voor de helft van het botenhuis. Door brandstichting ging het gedeelte dat in 1964 en 1965 was gebouwd in vlammen op.

Ogenblikkelijk werden de koppen bij elkaar gestoken en werden de mouwen opgestroopt. Onder het motto "Help Gyas uit de brand" vonden enorm veel activiteiten plaats. In twee jaar tijd werd een geheel nieuw onderkomen op poten gezet. Tot die tijd boden de oude resten, die tot een minimum waren herbouwd, een definitief tijdelijke verblijfplaats.

De Spôadag heeft plaatsgemaakt voor de Pôaldag. Een relatief steriel gebouw met metalen wanden en spanten, met gasleiding, CV en lichtschakelaars hebben de plaats ingenomen van het oude maar toch ook knusse houten gebouw met zijn ploffende geisers en het puffende aggregaat. Deze terugblik zal een poging zijn de vervagende contouren op de locatie aan het Kommetje nog eenmaal te accentueren.

Waar?

Een botenloods is een bittere noodzaak voor een roeivereniging. Zeker als die roeivereniging een vliegende start kent met direkt een ledenaantal van 70 enthousiastelingen. De eerste formele handelingen om een vereniging op te richten waren een kwestie van een paar hamerslagen.

Het realiseren van een eigen verenigingsgebouw had wat meer haken en ogen. Allereerst het vinden van een geschikte locatie en de benodigde vergunningen om iets te mogen bouwen. In het waterrijke Groningen zou men veronderstellen dat het geen onoverkomelijke problemen op zou hoeven leveren om een geschikte locatie te vinden.

Er werden enkele locaties gevonden en onderzocht. Aan het Winschoterdiep bij een houthandel, op de hoek van het Boterdiep en het Van Starkenborghkanaal en een werkhaven/waterbekken aan het Eemskanaal. Deze laatste locatie werd als de meest geschikte beoordeeld. Een plek, waar vele Gyasleden uit de beginjaren op uitkeken vanuit hun woonboten aan de Stratinghweg. Het bood de vereniging prachtig roeiwater en het lag pal naast het net verbreedde Eemskanaal, waar in de zomer de Martiniregatta verroeid werd.

Voordat Gyas aan de bouw kon beginnen moesten er echter een enorme obstakels worden overwonnen, in de vorm van Rijkswaterstaat en de Provincie. De toen al aanwezige plannen om ten behoeve van een grote haven in Delfzijl de sluis bij Oosterhogebrug te verbreden en te moderniseren gooiden enige tijd roet in het eten. Op de plek waar Gyas graag zou willen bouwen was de verruiming van de bocht in het Eemskanaal gepland. Na vele onderhandelingen stelde men zich bij Rijkswaterstaat soepel op. In september kwam er zicht op een positieve beslissing om de locatie met een tijdelijke loods te mogen bebouwen. Op 1 november 1964 werd een bouwvergunning aangevraagd bij de gemeente Groningen.

Het gebouw dat neergezet zou worden - een prefab-loods - zou een houten gebouw worden van 10 bij 20 meter, verlengd met twee kleedkamers van vijf bij vijf meter. De kosten van de kale loods bedroegen 10.800 gulden. Naast dit bedrag moest nog rekening worden gehouden met de kosten van de fundamenten, de vloer en de inrichting. De totale begroting van de bouw omvatte een bedrag van 25.000 gulden. Ook een vloot stond op het verlanglijstje van de jonge vereniging. Het kwam er op aan dat de vereniging voldoende middelen moest zien te verzamelen.

De eerste inkomsten van de vereniging werden gevormd door bijdragen van de studentenverenigingen, die de achtergrond vormden van Gyas. Ze beloofden allen 1000 gulden beschikbaar te stellen. Een werkactie bij Studentenhuisvesting bracht 1250 gulden op. Bij de gemeente werd in het kader van de één-derde-regeling een subsidie van 16.000 gulden gevraagd.

Toen eenmaal op 1 december de gemeente met de bouwvergunning kwam en de provincie op 3 december met de toestemming onder voorwaarden - een soort verblijfsvergunning voor vijf jaar - kon het leggen van de fundamenten beginnen. Op 8 december volgde een ALV waarop een belangrijke beslissing moest worden genomen. De goedkeuring tot bouwen was er nu wel, maar het benodigde geld was nog niet toegezegd. Geld was echter wel nodig om alle bouwmaterialen aan te schaffen en de bestelling van de loods te kunnen plaatsen. Er kwamen drie voorstellen op tafel:

plan 0: het geheel uitstellen;

plan a: alle leden stellen zich garant voor 50 gulden;

plan b: alle leden betalen direkt.

Het plan a werd aangenomen dus een de loods kon worden besteld. De bouw kon beginnen. De financiën kwamen uiteindelijk in maart 1965 definitief rond.

Op 15 december werden de sleuven voor de fundamenten uitgezet. Gevolg: Boer Brink, die op dat land een paar pony's had lopen, werd boos. Alles werd twee meter verplaatst.

Zware klei.

Op 16 december werd de eerste spade in de zware grond gezet. Om op dit tijdstip in het jaar te beginnen met grondwerk in de zware klei was niet de meest ideale uitgangspositie. Al het grondwerk moest met de hand gebeuren. In oude werkkleding gehuld, met zware schoenen, laarzen of klompen aan ging men aan de slag. Er werd een presentielijst aangelegd, volgens een rooster werden mensen ingezet. Vele kilo's kleverige klei zijn er die eerste dagen verzet.

Als basis voor de bouwwerkzaamheden en als trekker voor de leden was er een tent neergezet, waar men de pauzes nam. Een bruikbare aanvoerweg voor de bouwmaterialen was er niet. De grasdijk langs het Eemskanaal die over het land van boer Brink de toegang vormde tot het bouwterrein was binnen de kortste keren veranderd in een ware modderpoel, waar voor geen voertuig een doorkomen aan was. De enige mogelijkheid was de aanvoerroute over het water. Door Theo Rijnten werd van een van de stamgasten uit het café van Jan Westerhof een zolderschuit gedurende zes weken gehuurd voor 100 gulden. Al het bouwmateriaal is met deze schuit aangevoerd vanaf brug 1 (de Europabrug) naar het kommetje. Zand, grint, cement, de werktuigen en andere materialen.

Iedere keer getrokken door een ronkend sleepbootje. Ook de onderdelen van de loods en de stellingen zijn hiermee vervoerd. Het was een hele klus om alles veilig op de wal te krijgen. Het heeft maar een haartje gescheeld of de septic-tank was in het water gesodemieterd. De fundering moest er voor het invallen van de vorst liggen, anders zou het uitstel betekenen tot in het voorjaar. Vanwege de gemaakte afspraken met een aannemer werd er ook tijdens de feestdagen en de kerstvakantie gewerkt in een wedstrijd om de invallende vorst voor te zijn. Kruiwagens vol beton werden vanaf 22 december gereden over de glibberige loopplank van het dekschip naar de smalle gladde planken door de modder op de wal. Tussen de betonmolen en de gegraven sleuven waren de gehele dag mensen in touw. Voor het werk 's ochtends kon beginnen moesten er regelmatig voorbereidende werkzaamheden worden getroffen. Het werken in de gegraven sleuven werd ernstig bemoeilijkt door de zware regenval. 's Ochtends moest begonnen worden met het leeg pompen van de geulen en stro dat bescherming moest bieden tegen de vorst moest worden verwijderd. De omgeving van de bouwput veranderde gaandeweg in een steeds maar groter wordende blubberbende.

Toen de eerste fundamenten gelegd waren, werden er enkele beroepsmetselaars gerecruteerd voor het benodigde metselwerk. De arbeidsmoraal lag bij deze lieden echter zo laag, dat zij bij het minste spatje regen bij Jan Westerhof in het café een kaartje gingen leggen. Ten einde raad namen enkele van de bouwlustige lieden in het weekend zelf de troffel ter hand. Het resulaat viel echter niet in goede aarde van de beroeps en ze bevalen de zaak weer af te breken. Er moest opnieuw materiaal gehaald worden vanuit de stad. Alle fundamenten waren in januari klaar. Met vereende krachten werd de prefabloods in twee dagen geplaatst. Men kon vanaf dat moment verder werken met een dak boven het hoofd. Opnieuw moesten er bakken vol beton worden verreden om de vloer in de loods te leggen. De eerste botenstellingen werden eind januari neergezet. Tegels werden rond de loods gelegd om enigszins begaanbare paden te maken. Vanaf begin februari kon er geroeid worden vanuit een nog vrijwel kale loods, zonder enige inrichting en enige vorm van luxe.

Stormbaan.

Geen stromend water, geen electriciteit van het openbare net en een zeer gebrekkige warmte voorziening. De olie kachels werden een korte tijd later geplaatst. Maar bovenal werd het als een groot succes ervaren dat men op eigen houtje een loods had gerealiseerd, binnen een jaar na de officiële oprichting.

De modderpoel op het dijkje langs het kanaal poogde men met puin en sintels begaanbaar te maken. Een werkje waarmee menig eerstejaars lid van de studentenverenigingen zijn handen heeft zien veranderen in blaren en waaraan voor de leden nooit een einde is gekomen. Vele jaren lang heeft de gang naar Gyas betekent: laarzen of klompen aan op de fiets. Stoppen aan het einde van de Regattaweg en de laatste 500 meter baggeren door de zuigende modder. Een stormbaan voor militairen was er niets bij en men heeft dan ook dikwijls hierop parodiërende brieven in de Gyazette geschreven.

Maar als de voorjaarszon de modderpoelen deed opdrogen en de nieuwe stek opgekalefaterd werd, bleek Gyas de meest ideale plek om je er te laven aan de warmer wordende zon. Vele leden bleven er uren lang genieten van de rust en de bedrijvigheid aan het kommetje. Zware motoren - een geliefd vervoermiddel bij een aantal leden uit die tijd - denderden het dijkje over. Met ontblote bovenlijven hobbelden de helden van het eerste uur, met hun vriendinnen in amazonezit achterop, naar het botenhuis. Een heldhaftiger voorstelling valt er eigenlijk alleen in Hollywood-films uit de jaren vijftig te maken.

Het werk was echter nog niet geheel gedaan, hoewel de werklust bij de meeste leden wel was afgenomen. Men wilde zich ook weer bezig houden met dat waarvoor men dit alles tenslotte deed: roeien. Het hele jaar werden de leden opgeroepen door het bestuur toch nog deel te nemen aan de acties om te klussen op het botenhuis. De loods moest in gereedheid worden gebracht voor de feestelijke, officiële opening.

Hagelwit pissoir.

Op 30 oktober 1965 was het zover. Met een salonboot, vooraf gegaan door een mixed-acht, werd er met een groot aantal genodigden vanuit De Hunze naar het kommetje gevaren. Onder toeziend oog van in groten getale toegestroomde leden en niet-leden werd de officiele openingshandeling verricht door Rector-Magnificus prof. mr. E.H. 's Jakobs. Hij loodste daarvoor de, in het voorjaar gedoopte, Chimaera door een symbolisch zegel het botenhuis in.

De vrouw van de Groninger burgemeester, mevrouw Berger, doopte vervolgens een nieuwe C-vier: de "Gyas". Er volgde een groots feest en een receptie waar vele cadeaus in ontvangst konden worden genomen ter verdere verfraaiing van de loods. Hieronder een hagelwit pissoir van de nieuwe buren aan de andere kant van de sluis.

Al snel werd de behoefte gevoeld om een gerieflijker toegangsweg te maken over het dijkje langs het Eemskanaal. Het was nog steeds een zware bevalling om bij het botenhuis te komen. Op 10 december werd de eerste grote pad-actie gestart, waarvan er in de jaren daarna nog vele zouden volgen. Nadat in februari hiervoor toestemming was verleend door de provincie, werd het pad opnieuw met sintels en puin verbreed en verstevigd.

Tegen de tijd dat het eerste lustrum naderde werd de bestaande ruimte op Gyas te klein. Het aantal leden en de vloot breidden zich met de jaren flink uit. Er moest bijgebouwd worden. Maar daarnaast werd Gyas ook geconfronteerd met het feit dat de vergunning voor de locatie aan het kommetje slechts van tijdelijke aard was en na de eerste vijf jaar afliep.

Uitbreiding.

Tegen het bestemmingsplan in werd in het voorjaar bij de gemeente een bouwvergunning aangevraagd en opnieuw subsidie. De vereniging kon de nieuwbouwplannen financiëel niet verwezenlijken. In de daaraan voorafgaande maanden waren al diverse acties gevoerd voor de noodzakelijke aanschaf van een aantal nieuwe boten. Het geld was daaraan opgegaan.

Op 7 mei 1969 kwam de vergunning om nog eens een periode van vijf jaar te mogen blijven op de locatie en de toestemming om de bestaande accomodatie te mogen uitbreiden. Tevens werd opnieuw een subsidie uit de pot van de één-derde regeling toegekend.

Op 19 september kon wethouder Hendriks de openingshandeling verrichten. De nieuwe aanbouw van 17,5 bij 7,5 meter was binnen vier maanden gerealiseerd. Opnieuw waren er mensen de hele vakantie in de weer geweest. In het nieuwe gedeelte was een werkplaats ingericht en een loods voor de wedstrijdvloot. De werkplaats was geschikt voor het repareren van kleine schades aan de boten. De botenbazen Jo en Chris Heuvelman en de later gekomen Hans Barkema en Johan Meis hebben er nooit grote werkzaamheden verricht. Daarvoor was de werkplaats niet voldoende geoutilleerd. Een tweede beperking van de werkplaats was de lengte. Wanneer er een acht in de werkplaats moest worden behandeld, moest het puntje van de acht door een luikje de WC in de herenkleedkamer worden gestoken.

Naast de opening van de nieuwbouw werd er tegelijk een nieuw vlot in gebruik genomen. Tevens werd een nieuw aggregaat voor het opwekken van electriciteit aangeschaft, nadat het oude beestje het, na diverse oplapwerkzaamheden, definitief had begeven. Bij elkaar werd er voor ruim 25.000 gulden in het botenhuis geinvesteerd. De feestelijke opening van de loods was de spil van de gebeurtenissen van het eerste lustrum.

"Er zij licht" (en gas en water).

Het botenhuis kende - zoals reeds geschreven - in de eerste periode na 1964 absoluut geen luxe. Het lag te afgelegen voor gas- en electriciteitsaansluiting en ook de watervoorziening moest ter plekke worden geregeld.

Electriciteit werd opgewekt met een aggregaat, dat zeer regelmatig dienst weigerde. Als het weer eens zover was moest men zich bij invallende duisternis behelpen met petroleumlampen. Gezellig, maar het leverde brandgevaarlijke situaties op in een houten omgeving.

De verwarming bestond oorspronkelijk uit oliekachels. Later werden deze vervangen door de gaskachels, die in eerste instantie bevoorraad werden uit kleine flessen. Later is er een grote tank naast het botenhuis komen te staan. Dit was ook één van de redenen waarom het pad onderhouden moest worden maar ook steeds weer verslechterde. Een zware tankauto kroop dan over de dijk. De chauffeur zwetend van angst dat hij niet het kanaal in gleed.

Eén van de eerste echte luxes, die de vereniging al vroeg kende, was een PTT aansluiting. Een luxe omdat in die tijd slechts een klein aantal leden zelf over een telefoon konden beschikken. De aansluiting vond echter niet direkt plaats op het moment dat Gyas daarom had verzocht. De verouderde centrale van de PTT bood nog geen plaats voor Gyas. De aanvraag, gedaan in de zomer van 1966, had pas aansluiting tot gevolg in het voorjaar van 1967.

De aansluiting op het gemeentelijk waterleidingnet voor Gyas is een hoofdstuk apart. Als één van de laatste noodzakelijke verbeteringen is die gerealiseerd in 1973. Eerdere pogingen aansluiting gedaan te krijgen strandden op de weigering van de eigenaren van het stuk land tussen de Regattaweg en het Kommetje. De Hout Unie NV was eigenaar van dat perceel en was van plan het te verkopen. Vanwege die verkoop weigerde men toestemming om de leiding door het veld te laten leggen.

De situatie op het botenhuis noopte echter tot een aanzienlijke verbetering. De watervoorziening werd tot dat moment geregeld met een bij het Kommetje geslagen put en een motorpomp. De kwaliteit van het water was niet al te best. Het was ongekookt niet voor consumptie geschikt en het was zwaar ijzerhoudend. De waterpomp maakte of veel lawaai of was kapot. Ondanks de aanwezigheid van een expansievat was het niet mogelijk om voor een regelmatige waterdruk te zorgen. De geisers voor het douchewater vergden daardoor ook veel onderhoud. De waterkwaliteit veroorzaakte een geregeld dichtslibben. De gasfitters en onderhoudsmonteurs waren vaste klanten van de koffiezetters op Gyas.

Het meest vervelend was de situatie in de winter. Zodra het dreigde te gaan vriezen moest men het kwetsbare systeem afsluiten. Het gevolg was een enorm onhygiënische toestand. Het botenhuis kon nauwelijks meer schoon worden gemaakt en de roeiers konden zich na een training niet meer douchen. De enige oplossing om toch in de waterbehoefte te kunnen voorzien was het constant verwarmen van het pomphok. Niet vergeten moet worden, dat het in die tijd niet zelden voorkwam dat mensen op hun kamer gebrekkige wasgelegenheden hadden. Wanneer je je dus niet kon douchen op het botenhuis was je daarvoor vaak aangewezen op de douches van de ACLO of van de badhuizen in Groningen.

Oplossing van deze uiterst schamele omstandigheden was een aansluiting op het openbare net. In februari 1973, toen de winterperiode voor de zoveelste maal het botenhuis trof, werd opnieuw een poging gedaan om een verbetering van de watervoorziening te verkrijging. De eigendom van de grond was op dat moment voor een gedeelte op de provincie overgegaan. Daarmee was de weg vrij komen te liggen voor de aanleg van een buis. Alle partijen stemden toe. Er mocht, vanuit een bestaande meterput aan de Regattaweg, een waterleidingbuis aangelegd worden door de leden. De vergunning van de gemeente werd in mei afgegeven. Het fiat van de provincie kwam uiteindelijk in augustus. De actie in september werd een succes: op 6 oktober kon het eerste glas water officieel uit de kraan worden getapt. Een meter onder de oppervlakte van de dijk had men de leiding gelegd, met daarboven een verzwaring met behulp van betonplaten.

Waar een wil is...

Tegelijkertijd met de vergunning voor de aanleg van de waterleiding werd toestemming gevraagd voor het opnieuw verharden van het pad. Door werkzaamheden aan de beschoeiing van het kanaal was er weer een onhoudbare situatie ontstaan. Er was in de natte jaargetijden geen doorkomen meer aan. In januari 1973 werden er als tijdelijke noodoplossing ijzeren platen gehuurd om de blubber te overbruggen. Geleidelijk aan zonken deze echter ook weg. De leveranciers van de primaire levensbehoeften weigerden om nog over het pad naar het botenhuis te komen.

"Waar een wil is is een pad". Onder dit motto stortten vele Gyasleden zich op het werk van de pad actie in april. Er werd 200 meter fietspad en 250 meter autoweg aangelegd. Hiervoor verwerkte men 60 kubieke meter puin en 15 kuub zand. Twee tractoren, een aanhanger en een zandverzetter verlichtten het werk van de vele handen. In de Gyazette verscheen een lijst recepten ter verwijdering van de diverse soorten moddervlekken. Een kniesoor die lette op het feit dat de officiële toestemming voor de verbetering pas in augustus tegelijk met de vergunning van de waterleiding binnen kwam.

Uitbreidingen aan het botenhuis en het aanbrengen van meer comfort zoals telefoon, waterleiding en andere zaken, ondervonden altijd de nodige vertragingen, als er een vergunning voor nodig was. Gyas had in 1964 onder de voorwaarde van een tijdelijke vergunning haar behuizing aan het Kommetje mogen realiseren. Het geven van een vergunning voor verbeteringen op en rond het botenhuis betekende een bestendiging van de positie van Gyas aan het Eemskanaal. De uitbreidingen van de sluis en het afsnijden van de bocht bleven actueel. De realisering hiervan liet gelukkig op zich wachten, maar het hing de vereniging als een zwaard van Damocles boven het hoofd. Zekerheden over de duur van het verblijf van Gyas aan het Kommetje waren niet te geven.

Verhuisplannen.

De in 1964 verleende tijdelijke vergunning die in 1969 opnieuw met vijf jaar werd verlengd, verviel in het tweede lustrumjaar. Vanaf dat moment - 1974 - werd er zeer regelmatig overleg gevoerd met Provinciale Waterstaat. De vooruitgang in de ontwikkelingen rond de sluis werden nauwlettend in de gaten gehouden met de nodige spanning. Vele malen in de zich opvolgende jaren was er sprake van een alarmsituatie, ontstaan doordat een of andere

ambtenaar een mogelijke verwijzing had gemaakt naar de nu toch echt op handen zijnde verwezenlijking van de sluisuitbreiding. De gesprekken met P.W. leverden vaak niet meer op dan de toezegging: "Nog twee jaar kunnen we garanderen, maar daarna zal de operatie toch beginnen en zullen jullie wegmoeten." Het was dus noodzaak een andere locatie te zoeken.

Maar niet alleen Gyas zat met die toekomstige huisvestingsproblemen. Ook Aegir zou moeten verhuizen als gevolg van de uitbreiding van de Oostersluis. Met het oog daarop werden er vanaf het midden van de zestiger jaren reeds bouwplannen besproken van Gyas en Aegir samen, geïnitieerd door de universiteit. De universiteit stond negatief tegenover de mogelijkheid dat beide verenigingen een eigen botenhuis zouden bouwen. De financiering vanuit de universiteit zou hiervoor niet mogelijk zijn. Gyas en Aegir gingen daarom samen, onder leiding van de ACLO, op pad om een locatie te zoeken die geschikt was voor een botenhuis waar zij beiden in konden worden gehuisvest. Niet alleen het vinden van een geschikte locatie - wat betreft beschikbaar oppervlakte en roeiwater - was een probleem. Binnen Aegir en Gyas werd in het geheel niet positief gestaan tegenover de mogelijkheid met elkaar in één botenhuis te zitten. De problemen die een vergelijkbare situatie in Utrecht opleverde met de verenigingen Orca en Triton, waren de verenigingen goed bekend. Zowel binnen Aegir als binnen Gyas bestond de nodige afkeer om met die toch geheel anders georiënteerde en samengestelde vereniging onder één dak te moeten leven.

Naar aanleiding van een op een discussieavond vastgestelde lijst waaraan de accomodatie zou moeten voldoen werd een locatie gevonden aan het Hoornse Diep - de huidige Gyas-locatie. Misschien niet eens tot ongenoegen van de verenigingen werden de bouwplannen in 1976 door de gemeente niet goed gekeurd.

In december 1976 werd een plan gepubliceerd in een nota om te komen tot een multifunctioneel watersportcentrum. Naast de roeiers zouden op dat centrum ook andere sporten, die van het water gebruik maken, moeten worden gehuisvest. De plannen, in deze nota geopperd, hebben jarenlang de Groninger roeiwereld beheerst. Eerst de afgelopen vjf jaar is echter het vooruitzicht gekomen dat een dergelijk sportcentrum er daadwerkelijk komt, alleen zonder direkte accomodatie voor de roeiverenigingen.

Niet alleen in ACLO-verband werd er gezocht naar nieuwe mogelijke plaatsen voor een botenhuis of botenhuizen. Dit werd ook in het verband van de Groninger Roeibond gedaan. Op deze manier wilden de drie Groninger verenigingen -ook De Hunze had op een gegeven moment bouwplannen -voorkomen dat men tegen elkaar zou worden uitgespeeld.

De strategie binnen de GRB was de volgende. Voordat één der verenigingen zou overgaan tot het verhuizen naar een andere door haar geschikt geachte lokatie, moest er voor de andere vereniging ook een geschikte locatie gevonden zijn. Omdat beide verenigingen in principe even accuut moesten verdwijnen, moesten er dus twee locaties gevonden worden waar elk van de verenigingen zijn ei kwijt kon.

Om te voorkomen dat er een probleem ontstond wanneer er twee locaties werden gevonden en de beide verenigingen naar de zelfde plek wilden, werd er een arbitrage-commissie samengesteld. Het toekennen van de bevoegdheden en de criteria waaraan eventuele problemen zouden moeten worden getoetst, heeft ontzettend veel tijd en energie gevergd. Naar later zou blijken, verspilde energie.

De belemmerende factoren bleven in de jaren zeventig bestaan. Er was nog steeds geen definitieve mededeling binnen gekomen van de overheden dat de werkzaamheden aan de sluis zouden beginnen. In feite werd het verbeteren van de wal rond het Kommetje gezien als een teken van verder uitstel. De financiele middelen waren nog lang niet voldoende aanwezig (op Gyas werd inmiddels wel een spaarrekening geopend, waarop jaarlijks een bovenop de contributie geheven bouwbijdrage werd gestort). Maar de gemeente toonde niet veel medewerking door diverse alternatieven voor geschikte locaties af te keuren en voor andere geen daadwerkelijke toezegging te doen.

Binnenbrandje.

Ondertussen hadden er op het botenhuis toch nog de nodige veranderingen plaats. Hoewel deze steeds nadrukkelijker het karakter kregen van een slechts tijdelijke verbetering. Alles moest zo goedkoop mogelijk gehouden worden. Waarom zou je met veel geld gaan investeren in een botenhuis dat er toch niet lang meer staat? In 1975 werd er tussen de oude loods en het Kommetje een extra loods gebouwd om het toegenomen aantal oefenskiffs in op te kunnen slaan.

Vlak voor de aanvang van het derde lustrumjaar werd iedereen opgeschrikt. Op de oudejaarsochtend van 1978 veroorzaakte een ontplofte geiser in de kleedkamer een enorme ravage. De oplettendheid van een der sluiswachters behoedde Gyas voor een ramp. De brandweer, die razendsnel ter plaatse was, kon er voor zorgen dat een uitgebroken brand beperkt bleef tot de kleedkamers. De botenloodsen bleven gespaard. Desalniettemin een schade van 20.000 gulden en groot ongemak. In de strengste winter, die Gyas tot dat moment in haar geschiedenis had gekend, was het onmogelijk onmiddellijk met herstelwerkzaamheden te beginnen. Het was gedurende een maand niet mogelijk je op te warmen of te douchen, al kon van roeien ook niet veel komen vanwege het vele pakijs.

Romneyloods.

In 1980, vijf jaar na de laatste uitbreiding, werd een geheel nieuwe loods gerealiseerd achter het botenhuis, een zogenaamde Romneyloods. Ook het verkrijgen van de vergunningen voor de bouw van deze loods was een groot probleem. Gedurende 1979 en 1980 vonden er langdurig gesprekken en procedures plaats. Het gemeentebestuur weigerde aanvankelijk toestemming te geven. Binnen de overheden speelde natuurlijk mee dat het opnieuw verlenen van een bouwvergunning de positie van Gyas zou versterken op de locatie aan het Kommetje. Gyas zou er niet alleen maar worden gedoogd. Na een uitvoerige lobby binnen de gemeente, gaf de gemeenteraad uiteindelijk toestemming voor het bijbouwen van de zoveelste tijdelijke loods. Verdere rechten aan deze toezegging konden niet worden ontleend. De Romney-loods werd snel gezet.

Verkrottend pand.

Door de voortdurende onzekerheid over de duur van het verblijf aan het Kommetje was de rest van het botenhuis als gevolg van een gebrek aan onderhoud in een zeer deplorabele toestand komen te verkeren. Er moest nodig het een en ander aan onderhoud worden verricht. In de voortdurende geldschaarste en de wens geld te sparen voor een nieuw botenhuis in plaats van het te steken in een verkrottend pand, werd er bij de ACLO aangeklopt met een drie-jarenplan.

Men stelde een rigoreuse aanpak voor. De hygiëne op de vereniging was ver te zoeken door de voortdurend kapotte WC's en afvoerleidingen. De Sapjeskamer van 30 vierkante meter moest in de drukke periodes van de week soms ruimte bieden aan ruim 50 mensen, die allemaal wat wilden eten of drinken. Opslagruimte was er niet of onvoldoende. Verder kon aan de lijst van mankementen worden toegevoegd: een lekkende skiffloods, smerige kleedkamers, omdat ze tevens dienden als gang naar de werkplaats, die zelf ook weer te klein geworden was, een zinkend bakvlot, een wegrottende tribune en terras en last but not least een aggregaat dat compleet was afgeschreven en afgeleefd.

De voorstellen werden vormgegeven in de uitbouw van het botenhuis in 1982. De Sapjeskamer werd vergroot, de tribune opgeknapt en het dak gerepareerd. Ook werden de sanitaire voorzieningen verbeterd. Niet alle plannen konden echter uit worden gevoerd. Daarvoor vond de ACLO de kosten te hoog oplopen.

De Sapjeskamer werd vergroot door een kleine uitbouw waar de bar/keuken kon worden geplaatst. Hiertoe werd de buitenwand van de Sapjeskamer in zijn geheel los gezaagd, zo'n twee meter naar buiten gezet en vastgespijkerd en met nieuwe dakplaten belegd. De wand tussen sapjeskamer en herenkleedkamer werd opklapbaar gemaakt, waardoor de ruimte op gezette tijden twee keer zo groot kon worden gemaakt. Vanuit de herendouches kon gezellig mee worden gekeuveld met de mensen aan de bar.

Zo ging men het vierde lustrumjaar in. Hier en daar werden wat verbeteringen aangebracht. Het pad werd nog weer eens onder handen genomen. Onderandere het plaatsen van een auto-onvriendelijk paaltje moest voorkomen dat aan gebrachte verbeteringen niet weer snel om zeep waren verholpen. Het bakvlot en de aanlegvlotten werden bijgewerkt. Een van de polyester drijfbodems van het verbrande zwembad De Parrel werd omgebouwd tot een hypermodern vlot (de rest van de bodem werd door Gyas te koop aangeboden in de roeiwereld). Het voorraadhok op Gyas werd nog een keer vergroot.

Jeugdbendes.

Gedurende de jaren tachtig hadden de jeugdbendes van Oosterhogebrug het botenhuis ontdekt als vruchtbare voedingsbodem voor hun nachtelijke zwerftochten. Talloze malen werd er ingebroken en de frequentie van de bezoeken werd al maar hoger. Meestal werd er slechts ongewenst geconsumeerd, waardoor de botenhuiscommissie steeds moeilijker een positief jaarsaldo kon bewerkstelligen. Maar geleidelijk aan werden de akties grimmiger, toen het te consumeren voedsel beter werd verstopt. Consumptie liep uit op diefstal en vernieling. Diefstal van het gereedschap in het materiaal werd voorkomen middels een kluis, maar andere eigendommen konden niet beter worden beschermd. Brandblussers bijvoorbeeld werden steeds vaker het slachtoffer zodat de hele loods onder het witte poeder lag. Bij dit soort akties bleef het niet. Op een gegeven moment werden ook boten vernield en werden pogingen tot brandstichting gedaan. Na elke inbraak werd het botenhuis weer eens grondig onder handen genomen. De loods werd beter afsluitbaar gemaakt met behulp van verzonken grendels en kettingen. Betonijzer werd achter en voor de raamkozijnen geschroeft. Het botenhuis kreeg een steeds grimmiger uiterlijk. Maar dit alles hielp niet veel. Het botenhuis bleef een neembare vesting, al was het alleen maar omdat de wanden zelf zo verrot raakten, dat je met een ferme trap er tegen aan zo binnen stond.

Een van de weinige succesvolle middelen was het 's nachts bewaken van het botenhuis. Er werden roosters gemaakt en iedereen was een keer aan de beurt. Vooral in de weekends werd er door menigeen in stilte gewacht op de mogelijke, maar door velen ongehoopte komst van de inbrekers. Want wat te doen als er inderdaad iets gebeurde.

Vaak gebeurde er niets. Het was immers van ver af te zien dat er gewaakt werd. Geblindeerde ramen lieten altijd wel wat licht door. Een lachsalvo van een moppentappend ploegje was voldoende om een hele avond verder niets meer te hoeven doen. Na een periode van een aantal weken waken verslapte het animo bij de leden weer en was de kust weer vrij voor de bende van Oosterhogebrug (OHB). Van een hele enkele keer is bekend dat er toch iemand werd gesnapt. Met een hockeystick bewapend achtervolgde het wakende Gyaslid het slachtoffer. Maar in je eentje begin je niet veel tegen een aantal jochies die allen een kant uitstormen. Eén van de dieven werd gepakt, maar veel meer dan een uurtje op het politiebureau heeft dat niet op geleverd. Het was wel enige maanden rustig op het botenhuis.

De Grote Brand.

Op 31 december 1984 werd het botenhuis opnieuw aangedaan. Nadat een groepje jongeren de stad ingeweest was, werd het spoor van vernielingen doorgetrokken naar het botenhuis van Gyas. Er moest nog even langs worden gegaan om iets recht te zetten. Enkele jongens waren korte tijd daarvoor gesnapt door de politie op het terrein van de buurman, de Lada-importeur. Botsautootje spelen had daar voor vele duizenden guldens schade veroorzaakt. De politie was getipt door een toevallig voorbijkomend Gyaslid.

Het bezoek die nacht werd Gyas noodlottig. Het lustrumjaar 1984 werd met echt vuurwerk afgesloten. De brand in de oudejaarsnacht heeft de nieuwbouw voor Gyas in een stroomversnelling gebracht. De situatie was nu zo penibel dat een snelle voortgang moest worden geforceerd. De vraag moest beantwoord worden of het verstandig was om nog veel geld in de herbouw van de loods op de locatie aan het Kommetje te steken. Om deze en vele andere vragen te kunnen beantwoorden werden de plankie, de commissie die de jaren ervoor voorbereidend werk deed voor de nieuwbouw en zich vooral bezig hield met de locatieverdeling, en de BBC, de bedrijven-benaderings commissie, samengevoegd met het doel nu snel tot gecoördineerde resultaten te komen. Deze fusie vond plaats op 6 januari 1985. Een half jaar lang werd iedere week vergaderd.

Nogmaals: Waar?

In eerste instantie moest er nu snel een beslissing volgen over de verdeling van de locaties waar te bouwen viel. In de zomer was er eindelijk vanuit de gemeente de toezegging gekomen dat er twee locaties beschikbaar waren. Een locatie aan het Hoornse Diep en een locatie aan de Finse Haven. Beiden met de nodige voor- en nadelen. De Finse Haven was een groot terrein, gemakkelijk te bebouwen, hetzelfde roeiwater, als waar Gyas al gebruik van maakte, maar het terrein moest worden aangekocht en er was geen coachpad of andere coachmogelijkheden in de direkte omgeving. Het Hoornse Diep was daarentegen een kleine locatie, waardoor er maar beperkt kon worden gebouwd, het lag midden in de stad dus er zouden meer eisen aan de bouw worden gesteld, de bouw zelf zou veel geld kosten omdat er boven het water moest worden gebouwd. Voordelen waren het mooie roeiwater en de goede coachmogelijkheden, de afstand tot de Grote Markt en de termijn waarbinnen de locatie beschikbaar was voor de bouw. Er behoefde geen grond te worden aangekocht. Op de ALV van 16 januari 1985 koos Gyas voor de locatie aan het Hoornse Diep. Aegir koos en week later voor de Finse Haven. De locaties waren zonder verdere vertraging en problemen verdeeld.

Financiën.

Nu was het zaak de financiering rond te krijgen. De overheden werden afgestroopt naar subsidiemogelijkheden. Voor de derde maal in haar bestaan deed Gyas een aanvraag voor de één-derde regeling van de gemeente. Dit maal voor het maximale bedrag van 40.000 gulden renteloze lening en 40.000 gulden schenking. In totaal werden de bouwkosten op zes ton geraamd. Gyas had op dat moment 60.000 gulden bijelkaar gespaard in de loop der jaren. Van het door de verzekering uitgekeerde bedrag, ten gevolge van de brand, ging een bedrag van 150.000 gulden naar de nieuwbouw, de rest werd besteed aan nieuwe boten. Het bedrijfsleven werd benaderd met een zeer snel maar professioneel ogende folder. Resultaat: 60.000 gulden. De leden werden ingezet in een grote werkactie voor de gemeente. De gehele organisatie van de voor het CBS te houden Arbeidskrachtentelling werd door Gyas geregeld. Dit leverde ruim 65.000 gulden op. De inkomsten uit de in de zomer te houden werkacties bij De Vroomen gingen gedurende twee jaar niet naar de vloot, maar naar het botenhuis. En last but not least een forse renteloze lening van de universiteit: 125.000 gulden. Het financiële plaatje werd aangevuld met vele kleinere giften en leningen van oudleden, veilingen en obligaties.

De vaststelling van de uiteindelijke bouwplannen, die gemaakt werden door het bouwbureau van de universiteit, werd langdurig vertraagd door de tijdverslindende ambtelijke molen. Rijkswaterstaat, Bouw- en woningtoezicht, gemeentelijke welstandszorg, allemaal stappen in de procedure tot het aanvragen van een bouwvergunning.

Op de oude locatie was intussen het nodige aangepast. De werkplaats en de wedstrijdloods waren omgebouwd als enige overblijfselen uit de brand. In één week hard werken werden er twee kleedkamers ingericht en een sapjeskamer, allemaal een slag kleiner dan het geweest was. Er bleef nog een klein hoekje over voor een werkbank in de oude werkplaats. In de loods een paar stellingen voor een aantal viertjes en tweetjes. De Romneyloods kwam geheel vol te liggen met boten voor de afroeivloot die van overal uit Nederland te leen waren gegeven. Het ongebruikte deel van de wedstrijdvloot kwam te liggen bij de kanovereniging aan het Hoornse Diep.

Een oude fietsenstalling van de universiteit bood uitkomst voor de, in zeer korte tijd, weer uitgroeiende vloot. De RUG stelde deze stalling, die gepland stond te worden afgebroken, beschikbaar. Daarbij werd de professionele hulp van een van de werkmeesters van de universiteit beschikbaar gesteld. Op Paddepoel werd de stalling stukje bij beetje - die allen zeer zwaar wogen - afgebroken en op de betonnen vloer van het afgebrande gedeelte van het botenhuis weer opgebouwd. Een tijdelijke houten stelling werd er in aangebracht en de schuur heeft zeer nuttige diensten verricht. De opbouw die oorspronkelijk tijdverspilling leek, heeft ruim anderhalf jaar als onderdak van een aanzienlijke hoeveelheid boten gezorgd.

Naar een nieuw botenhuis.

Hoewel de bouwvergunning officieel nog op zich liet wachten, een administratieve handeling bleef door een klein foutje lange tijd achterwege, werden de voorbereidingen voor de aanvang van de bouw in volle gang gezet. Zo kon de bouw uiteindelijk voor het invallen van de vorst in de winter beginnen. De start van het zetten van de fundamenten, het heien van een groot aantal palen, vond begin december 1985 plaats. Op 4 december sloeg Rector-Magnificus Prof. dr. E. Bleumink de eerste Pôal. Ondanks enkele technische problemen en een onbedoeld geraakte kabel van de PTT, waardoor Noord-Nederland zonder praatpaal verbinding kwam te zitten, werden alle palen, één wat schever dan de anderen, voor de kerst de grond in gejaagd.

De vorst viel dat jaar genadeloos hard in. Het belette een verdere voortgang van de bouwwerkzaamheden tot eind februari. Alleen een hoeveelheid koppen van heipalen boven het ijs waren de voorbodes van een nieuw botenhuis. Nadat de vorst was geweken kon in maart begonnen worden met het leggen van de betonnen vloer. Door het gebruik van snel hardende betonmengsels was de constructie eind april klaar voor verdere verwerking.

Zelfwerkzaamheid.

Tot dat moment waren het de Gyasleden die toe mochten kijken. Echter met het klaar zijn van de fundamenten, was er werk aan de winkel. Met behulp van grote intekenlijsten werd er geronseld voor de bouw. Vlak na de tweeëntwintigste Dies kon de zelfwerkzaamheid aanvangen. Vanaf half acht 's ochtends tot vier uur in de middag waren Gyasleden elke werkdag in de weer om de spanten te zetten en metalen platen ertegen of erop te schroeven. Dit alles onder de bezielende leiding van dhr. Janssen, een bouwvakker, die nog nooit op deze manier met studenten in aanraking was gekomen en met vele goede ervaringen het werk afronde.

In de zomervakantie werd met een groep van plusminus veertien vaste mensen de hele binnenbouw opgebouwd. Vanaf 21 juli werd er veertig uur per week gewerkt. In vijf weken was het grote werk gedaan, in een tempo dat door de aannemers voor onmogelijk was gehouden. Hoewel hier en daar natuurlijk te zien is dat het geheel zelfbouw was, gedaan door ongeschoolde studenten, kon men toch tevreden zijn over het bereikte resultaat.

Een volhardende groep wierp zich in de laatste maanden voor de opening op de afwerking van het gebouw. De nutsvoorzieningen gas, electra en water werden aangelegd door GTI. De stellingen in de loods liet men in het kader van een leerproject, tegen materiaalkosten lassen op een streekschool.

Vlotten.

Ook de vlotten werden aangevoerd. Deze bestonden uit de nog steeds onverkochte polyester bodemdelen van De Parrel. Op de oude locatie werden deze gebruiksklaar gemaakt voor hun verdere leven als vlot. Diverse delen van de vlotten waren door de brand in de Parrel aangetast en werden daarom in een tent, op de plaats waar ooit de eerste tent op het terrein in 1964 had gestaan, voorzien van een nieuwe deklaag. De diverse delen werden tot een op de golven scharnierend geheel gemaakt. Met roosters werd een loopplank gefabriceerd om het hoogteverschil tussen betonvloer en wateroppervlakte te overbruggen.

Na de prefabricage van het geheel moesten de gevaartes naar het Hoornse Diep worden overgevaren. Omdat Provinciale Waterstaat hiervoor geen tijd had of veel geld vroeg, moesten de leden het maar zelf doen. Het betekende voor velen de zwaarste training in hun roeicarrière. Het voortslepen van een vlot achter een C-vier tegen de steeds krachtiger wordende wind duurde in sommige gevallen ruim drie uur. Een enkele ploeg wist onderweg de last te verlichten door een pleziervaartuig als sleepboot te charteren. Op de nieuwe locatie kon het vlot in elkaar worden gezet.

Toen het grootste gedeelte van de nieuwbouw klaar was kon de uittocht van het Kommetje beginnen. Hoeveel er toch nog uit zo'n oud, half afgebrand botenhuis tevoorschijn komt is onvoorstelbaar. Jarenlang kwijtgewaande eigendommen werden teruggevonden. Maar ook veel troep, die niemand durfde weggooien, maakte opnieuw een reis naar een volgende opslagplaats.

Brok in de keel...

Het waren ontroerende momenten. Hoewel het aantal mensen onder de leden dat het onverbrande botenhuis zelf nog had meegemaakt snel kleiner werd, en niemand meer de opbouw aan het Kommetje uit eigen belevenis kon navertellen, werd er toch met een grote brok in de keel door een groot aantal mensen afscheid genomen met de gedachten bij de tijden van weleer. De tijd was voorbij dat je alles maar kon doen waar je er zin in had op het oude botenhuis. Het heerlijke stille plekje ver van het stedelijke gedruis en met die warme zon op de tribune op het zuiden. Het was nu definitief allemaal voorbij. Het oude botenhuis bleef weldra achter voor de souvenirjagers en de vernietigende slopershamer. De vissers rond het Kommetje werd eindelijk hun rust gegund.

Op vrijdag 12 december 1986 werd het nieuwe botenhuis officieel geopend door de voorzitter van de KNRB: de heer Landaal. Onder de vlag en de kreet "Palen in nieuw water" werd een nieuw tijdperk voor de AGSR Gyas aan het Hoornse Diep ingeluid. Een weekend met groot feest en veel activiteit volgde. Bijna op de dag af 22 jaar na het zetten van de eerste Spôa kon de eerste officiële stap gezet worden naar een nieuwe toekomst in het roeileven van Gyas.

Epiloog.

Gyasleden blijken niet stil te kunnen zitten. In de nu ruim twee jaar na de opening is men voortdurend aan de gang gebleven voor een verdere verfraaiing van het botenhuis. De Sapjeskamer heeft een nieuwe vloer gekregen, waarvan ooit iemand zei dat het een vlag op een strontschip zou wezen, de overige vloeren zijn voorzien van plavuizen. In de werkplaats is een degelijke werkbank gebouwd door Hans Barkema en zoals altijd zijn er plannen voor meer. Onder andere een verdere opvulling van de stellingen in de loods. In 1989 is tenslotte de vesting tegen inbraak beveiligd met een moderne, zelf aangelegde alarminstallatie.

Het is logisch dat er gedurende de hele bouwperiode kleine schoonheidsfoutjes zijn gemaakt. Het bouwen van een nieuw botenhuis is geen sinecure. In een korte periode waarin er onder druk van tijd, ruimtegebrek, geldnood en studiedruk een gebouw met zoveel mogelijk zelfwerkzaamheid is neergezet, wil het wel eens voorkomen dat er hier en daar wat souplesse van de gebruikers gevraagd wordt. In de jaren van de hele bouwgeschiedenis hebben velen hun organisatietalent kunnen ontwikkelen en kunnen testen. Ontelbaar veel mensen hebben hun studie verrijkt door zich vele uren bezig te houden met geheel andere zaken dan hun studie zou hebben geboden.

Gyas beschikt nu over een moderne locatie met behoud van eigen identiteit. Iets wat 25 jaar geleden de droom was van de oprichters. Gyas staat nu zo vast als een huis in de Groningse klei. Logisch dat ze zich met deze prachtige behuizing GROWING BIG voelt (thema lustrum '89, TK).